Des’ree

11 november 2018
‘Nee, je kan beter niet gaan hardlopen, eerst herstellen, spieren sterker maken en dan is het tijd om weer eens aan hardlopen te denken’. Aangezien ik al meer dan een jaar om klooi met een hamstringsblessure besluit ik de handdoek in de ring te gooien en het advies van de fysio op te volgen.
En dus wandel ik de laatste weken het kleine hardlooprondje. Meestal samen met Wiebren. Een mooi rondje waarin we altijd veel dieren zien. Van alle beesten vinden we schapen toch wel de domste beredeneren we. Die vliegen als een idioot in één groep naar de andere kant van het land als je te dichtbij komt. Wat je ook doet of zegt.
Ik zie de man al ver van te voren gehurkt achter een hek zitten. En direct vermoed ik ook dat het een jager is. Dichterbij gekomen zien we ook drie mannen die hem wandelend door het weiland  tegemoet komen en snappen we het trucje. De man achter het hek wacht tot de haas, die wordt opgejaagd, dichtbij genoeg is om hem af te knallen.45814978_1734617293331778_7294317197030064128_o Ik voel hoe het bloed door mijn aderen jaagt. Wiebren spreekt de man aan als we bij hem zijn over dit onsportieve gedrag. De man houdt zich wijselijk stil en ik maan mijn ego om door te lopen. Ik heb geen zin in een woordenwisseling. Als we de drie mannen dicht genoeg zijn genaderd spreekt Wiebren ook hun aan. Ik sis dat hij zich stil moet houden. Straks krijgen wij nog een schot hagel. Een paar kilometer verder zien we een auto staan. Vast hun auto oppert Wiebren. Ik merk aan alles dat hij erg geïrriteerd  is. Even later spotten we een aantal ganzen in een weiland. Met luid handgeklap proberen we ze te bewegen om weg te vliegen. De jagers schieten waarschijnlijk op alles. Ze negeren ons volkomen en blijven zitten waar ze zitten.
Weer een auto in de berm en daar zit een man van minstens dik in de zeventig met een geweer op schoot op een krukje te wachten tot er iets voor zijn geweer komt. Wiebren zegt dat er in het weiland wat vreemde gasten lopen en hij die misschien neer kan schieten. Ook deze man reageert niet.  
De resterende kilometers uiten we ons ongenoegen over deze tak van sport. Met nog 400 meter te gaan zie ik ineens een schim achter de bomen. Ik loop langzaam achteruit en zie dan een ree die mij aanstaart. ‘Mooi hier blijven’ fluister ik.  ‘Je bent je leven niet zeker een kilometer verderop’. Het kan zijn dat ik het me heb verbeeld, maar volgens mij knikte ze van ja.